Stel je voor: je voelt je wat ziek en bezoekt de huisarts. De arts zal ongetwijfeld enkele vragen stellen en tests uitvoeren vooraleer een diagnose en behandelplan op te maken. Dit is de logische gang van zaken om een doelgerichte behandeling te krijgen voor je klachten. Waarom zou je dan accepteren dat een coach een trainingsplan voor je opmaakt, zonder voorafgaande diagnostiek? Dit is meteen het antwoord op de stelling: een correcte diagnostiek via een inspanningstest moet écht!
Waarom een inspanningstest?
Een inspanningstest is een onmisbaar instrument voor het opmaken van de trainingsdiagnose. Het geeft inzicht in de energieleverende systemen tijdens inspanning en is onmisbaar om de prioriteiten in de training te bepalen. Daarenboven kunnen inspanningstests ingezet worden om de prestatie bepalende factoren van de sport te begrijpen en om de trainingsaanpassingen op te volgen (zie figuur).

Veldtest of labotest?
Inspanningstests kunnen zowel in een laboratorium als op het sportterrein uitgevoerd worden. Een labotest heeft het voordeel van de standaardisatie: elke test kan in dezelfde omstandigheden worden afgelegd en dat versterkt de vergelijkbaarheid van de testgegevens. Een labotest wordt soms als artificieel ervaren en veraf van de reële sportcontext. Dan lijkt een veldtest de betere keuze.
Echter, de laatste jaren zijn beide testvormen naar elkaar toegegroeid:
- labotests kunnen uitgevoerd worden met het persoonlijke sportmateriaal (bv met de persoonlijke racefiets) wat de verbinding met de praktijk versterkt
- het testmateriaal voor veldtests is inmiddels doorontwikkeld, waardoor nauwkeurige metingen op het sportterrein mogelijk zijn.
Beide testomgevingen zijn dus geschikt om een inspanningstest uit te voeren.
Voor zwemmen en lopen opteer ik voor veldtests, voor fietstests verkies ik het labo. Het drukke verkeer is spelbreker om op een veilige manier fietstests op het terrein uit te voeren. Beschik je over een veilige omloop, dan is er niets dat je belet om de fietstest als veldtest uit te voeren.
Fysiologisch profiel bepalen
Een volledig fysiologisch profiel geeft inzicht in de energieleverende systemen:
-
- Glycolyse: de afbraak van glycogeen (en glucose) tot lactaat. Hiervoor meten we de vLamax.
- Aerobe energiesysteem: dit brengen we in kaart met de VO2max.
|
Voor steady-state inspanningen is het creatinefosfaatsysteem geen limiterende factor. Bij niet-steady-state inspanningen, is creatinefosfaat wél een cruciaal energiesysteem. Het Creatinefosfaatsysteem is echter zeer moeilijk meetbaar. Er bestaan geavanceerde wiskundige modellen die er wél in slagen om het creatinefosfaatsysteem mee in rekening te brengen, wat de nauwkeurigheid van de testresultaten ten goede komt. |
VO2max meten
De maximale zuurstofopname (VO2max) is een maat voor het vermogen van het aerobe energiesysteem.
Een sterke VO2max draagt bij aan het duurvermogen, laat toe om vetten te gebruiken als een brandstof en koolhydraten te sparen, en om sneller te herstellen van herhaalde hoog intensieve inspanningen. Duursporters zoals afstandslopers, wielrenners, langlaufers, zwemmers of triatleten maximaliseren best de VO2max. Atleten uit balsporten en middenafstandsdisciplines hebben beslist ook baat bij een zeer hoge VO2max. Voor de pure sprinters (< 15 sec wedstrijdduur) of atleten uit precisiesporten (boogschieten, karabijnschieten) is VO2max geen prioriteit. De onderstaande tabel geeft u een inzicht in VO2max normatieve data voor een sportieve populatie van 18-35 jaar.

Figuur. Normen voor VO2max - synthese van literatuurgegevens
De hoogste VO2max waarde gerapporteerd in een wetenschappelijke studie bedraagt 96.7 ml/min/kg, en werd gemeten bij een topwielrenner.
De VO2max kan gemeten worden via:
- Een maximale inspanningsproef van 10-15 min met ademhalingsgasanalyse
- Via berekening met een geavanceerd wiskundig fysiologisch model
VO2max berekening op basis van statistische verbanden tussen de VO2max en de prestatie op een duurtest van 5-10 min is niet geschikt om de individuele waarde nauwkeurig te bepalen. Ik raad het gebruik ervan af.
VLamax meten
De vLamax geeft inzicht in het maximaal glycolytisch vermogen. De glycolyse kan op korte tijd zeer veel energie vrijmaken, essentieel bij korte, hoog intensieve inspanningen. De vLamax is tevens een belangrijk fysiologisch kenmerk in de trainingsoptimalisatie. Een hoge vLamax is zinvol bij sprinters. Duursporters zijn doorgaans gebaat bij een relatief lage vLamax. Met andere woorden, welke vLamax optimaal is voor een sporter hangt in grote mate af van de sportdiscipline.
De onderstaande tabel geeft u een inzicht in vLamax normatieve data voor een sportieve populatie van 18-35 jaar. U merkt dat de vLamax niet steeds gemaximaliseerd moet worden voor optimale prestaties, maar wel afgestemd op de specifieke noden voor de sportdiscipline: sprinters hebben een sterk glycolytisch systeem nodig, ultra-uithoudingsatleten nét niet.

Figuur. Normen voor VLamax - o.b.v. praktijk en literatuurgegevens
Bovendien is kennis van de vLamax, samen met de VO2max, noodzakelijk om een verschuiving in de lactaatcurve of in de maximale metabole steady state (MMSS) te interpreteren. Logisch, vLamax geeft inzicht in de lactaatproductie, VO2max in de lactaateliminiatie. Een lactaatconcentratie (of lactaatcurve) kan slechts geïnterpreteerd worden als er inzicht is in de effecten van beide energiesystemen.

De ligging van de lactaatcurve kan enkel correct geïnterpreteerd worden met kennis van VO2max én vLamax.
De vLamax kan getest worden via:
- Een maximale sprinttest van 10-15 sec met lactaatanalyse
- Via berekening met een geavanceerd wiskundig fysiologisch model
MMSS meten
De maximale metabole steady state (MMSS) geeft het maximale inspanningsniveau aan waarin de fysiologische parameters zoals zuurstofverbruik of lactaat nog net in evenwicht blijven. Eens voorbij dit punt, evolueren de fysiologische parameters naar extreme waarden: maximaal zuurstofverbruik, maximale lactaatwaarden, minimale pH, … en is de inspanning slechts zeer kort vol te houden.
Duursporters zijn bij uitstek nieuwsgierig op welk niveau deze steady state zich bevindt. Meestal geldt: hoe hoger de MMSS, hoe beter de wedstrijdprestaties.
De MMSS kan getest worden via:
- Een critical speed of critical power protocol
- Herhaalde constante belastingen met lactaat of VO2 monitoring (dit wordt haast uitsluitend in wetenschappelijk onderzoek gedaan, aangezien dit zeer tijdrovend en duur is)
- Via berekening met een geavanceerd wiskundig fysiologisch model
Klassiek wordt de MMSS onder de vorm van een lactaatdrempel op basis van een lactaatcurve ingeschat. Deze methode is geen oplossing om het individuele resultaat nauwkeurig te bepalen: aangezien de relatie met de reële MMSS slechts matig is. Ik beveel deze methodiek niet aan.
Trainingsintensiteiten bepalen
Een bijproduct van de inspanningstest zijn de afbakening van trainingszones. Er bestaan heel wat modellen. Doorgaans zijn ze gebaseerd op een 3-zones model zoals in de onderstaande figuur beschreven:
- Zone 1: zone voor extensieve training. De bovengrens wordt bepaald door de fatmax (of LT1/VT1 als proxy).
- Zone 2: zone voor intensieve training. De bovengrens wordt bepaald door de MMSS (of LT2/VT2 als proxy).
- Zone 3: zone voor high-intensity training. De ondergrens wordt bepaald door de MMSS (of LT2/VT2 als proxy).

Meer geavanceerde modellen houden niet alleen rekening met de inspanningsintensiteit, maar ook met de inspanningsduur. Op die manier kan je nog nauwkeuriger de adequate trainingsintensiteit bepalen.
Trainingsaanpassingen opvolgen
Een eenmalige test geeft informatie van de beginsituatie. Een re-test opent het inzicht in de trainingsaanpassingen als gevolg van de uitgevoerde training. Het testen wordt dan des te interessanter en leerrijk. Een goede testfrequentie is:
- Om veranderingen in VO2max te detecteren: 6-10 weken (na bijvoorbeeld een periode van high-intensity training) tot 3-6 maanden (na bijvoorbeeld een periode van vooral extensieve uithoudingstraining).
- Om veranderingen in vLamax te detecteren: 4-12 weken
- Om veranderingen in MMSS te detecteren: 6-12 weken

Figuur. Aanbevelingen testfrequentie voor inspanningsproef
Hoe herken je een correcte testafname?
- Dit start met een anamnese en het correct informeren van de atleet over de testprocedures, testvoorwaarden en risico’s (‘informed consent’).
- Een belangrijk aspect vooraleer te testen is de sportmedische geschiktheid te verifiëren. Dit kan bijvoorbeeld via een attest van de huis- of sportarts (sportkeuring.be).
- De testafnemer voorziet in alle noodzakelijke hygiënemaatregelen: steriel materiaal, ontsmettingsmateriaal, handschoenen, …
- De testafnemer voorziet in alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen: veilige testlocatie, AED in de omgeving, …
- De testafnemer maakt gebruik van wetenschappelijk gevalideerde protocollen en apparatuur.
- De testafnemer geeft voldoende uitleg en beantwoordt alle vragen.
- Er is een rapportering van de testgegevens. Zowel de ruwe meetgegevens als de verwerkte gegevens worden meegegeven. Doorgaans is er ook bijkomende uitleg bij de betekenis van technische begrippen en grafieken.
- Er wordt ook mondelinge toelichting gegeven en op vragen geantwoord.
- In het geval van hertesting, is er informatie over de evolutie van de testgegevens.
Take-home
|



































