De wereld zit boordevol met plaatsen om te sporten. De ene verkiest sportvelden en sportzalen, anderen maken dan weer van de natuur hun sportveld. Zo heb je watersport, vliegsport en bergsport zoals rotsklimmen, alpijns bergbeklimmen, rotswandelen, ... Marc is één van die bergavonturiers. Hij vertelt je over zijn ervaringen in de bergen en kan je misschien zelfs overtuigen om van de bergen ook jouw sportveld te maken!
Ik schrijf deze blog met uitzicht op een majestueuze Italiaanse alp, zo’n berg-berg als die van Paramount Pictures. Telkens wanneer ik in de bergen kom, stel ik vast: oef, thuis, this is where I belong. Als kind al voelde ik de onbedwingbare drang steeds hogere hoogtes op te zoeken. Het begon met de Konijnenberg – een molshoopje van niks in de Stille Kempen. Daarna de Baraque Michel; die maakte al indruk op me. Maar dan: 1968, de eerste gezinsvakantie in Zwitserland, Les Haudères. Van mijn sokken geblazen. Daar leerde ik dat bergen tegelijk lokken en dreigen, een beetje als de zee op een stormachtige dag. Ik herinner me alsof het gisteren was hoe ik de eerste ochtend, bij de aanblik van zoveel grandeur uit pure verrukking de steile wei vol zomerbloemen langs onze chalet afholde, sneller dan mijn beentjes aankonden, en beneden in een sloot vol brandnetels belandde. En hoe vader te hulp snelde, en moeder me in een azijnlaken wikkelde. Al even onvergetelijk was het eerste toefje edelweiss dat we op een wandeling boven 2000 meter ontdekten. Er zouden nog veel alpijnse vakanties volgen, met het gezin maar ook met het Sint-Jozefcollege, mijn school, die elk jaar een bergkamp organiseerde, wat ik niet wou missen.
Wat ik me niet herinner, maar bij elke winterse dia-avond wel van mijn ouders te horen kreeg, was hoezeer ik hun de daver op het lijf joeg door tijdens onze tochten regelmatig onopgemerkt uit beeld te verdwijnen, tot ze me tien meter hoger of lager tegen een bergwand zagen klauteren. Het was sterker dan mezelf. Ik lijd aan een zeldzame psychiatrische afwijking die dieptezucht heet – de tegenhanger van hoogtevrees. Zie ik een afgrond, dan zuigt hij me naar zich toe en ga ik tot het richeltje. Bij harde wind kruip ik er desnoods naartoe, zoals die keer met mijn eigen gezin toen ik mijn echtgenote in paniek bracht door met ons zoontje van vijf in buikligging over de Cliffs of Moher te gaan hangen.
Toch wist mijn vrouw maar al te best welk vlees ze met mij in de kuip had, want we hadden elkaar kennen aan de universiteit, waar ik binnen de kortste keren lid van de Leuvense Alpinistenclub was geworden. We gingen oefenen tegen de rotswanden in Freÿr, Tilff en het legendarische Marche-les-Dames, waar Albert I een schielijke dood had gevonden en waar ook de Belgische paracommando’s trainden, samen met ons. Hoe cool was dat? We spreken van begin jaren ’80, de tijd dat de eerste indoorklimzalen in Vlaanderen opengingen, waardoor ik ook ín de herfst en ’s winters mijn passie kon botvieren.
Na mijn afstuderen sloot ik me aan bij de Belgische Alpenclub en schreef ik zelfs stukjes voor het ledentijdschrift Boba, al wist ik niet eens waar die vreemd klinkende naam op sloeg. Enfin, om maar te zeggen dat het hoogtevirus mij zwaar te pakken had en er sinds mijn kindertijd geen zomer meer voorbij is gegaan zonder dat ik tegen een rots heb gehangen, over een gletsjer heb geschuifeld of me op een of andere top de longen uit het lijf heb geschreeuwd.
Het Parc National de Mercantour in Frankrijk, de Corsicaanse bergen, de Picos de Europa, Snowdonia in Wales, de Abruzzen, Croag Patrick in Ierland, de Julische Alpen in Slovenië, toppen in Kenia, Zimbabwe en Costa Rica… allemaal heb ik ze aan mijn degen geregen. Sinds 2007 zijn de Spaanse Pyreneeën het decor van onze jaarlijkse bergvakantie. De eigenaars van het Aragonese camping- en bungalowpark dat we als vaste uitvalbasis hebben gekozen, zijn met de jaren een tweede familie geworden. In 2020 en 2021 waren alarmcode rood van een vreselijke pandemie en het vooruitzicht van quarantaine nodig om er ons weg te houden en hebben we respectievelijk de Beierse en Italiaanse Alpen opgezocht. Dat is hooguit the next best thing, maar de essentie van het klimmen blijft dezelfde.
Vlakkelanders vragen me soms wat daar dan zo leuk aan is, jezelf af te peigeren op een berg. Ik kan hun onbegrip begrijpen, want het moet gezegd: fysiek bekeken is bergsport, van rotsklimmen tot alpijns bergbeklimmen of gewoon bergwandelen, haast constant afzien. Bergop drijf je je longen en quadricepsen tot het uiterste. Bergaf worden je knieën en tenen tot tranen toe geteisterd. Ook mentaal word je terdege op de proef gesteld, door elke horizonnetje dat alweer niet het einddoel blijkt te zijn. Maar in de rustzone daarboven, op die ijle top of op die winderige rotsrichel waar je klimtouw eindigt… tja, dat is walhalla. Je bent dan immers op een plek waar je zonder die inspanning voor- en achteraf nooit zou zijn geraakt. Geen enkele andere vervoersmodus dan je eigen benen reiken zover. Ik ben ook motorrijder en met een geschikte terreinmachine kun je eveneens hoge en gekke doelen bereiken, maar nooit zo gek of zo hoog als met je eigen lijf.
En daar zit je dan. Bergschoenen en kousen uit. Je afgejakkerde voeten kraaien hun herwonnen vrijheid uit. Het zweet in je nek zorgt voor onmiddellijke afkoeling. Je haalt rillend je fleece uit je rugzakje, nog warm van daar beneden. De betterfoodkoeken zijn verkruimeld. Een sinaasappel rolt bijna de afgrond in. Je test de echo, maakt een selfie en schrijft je naam en de datum in het klimmerslogboek dat in een blikken doos beschut ligt onder een platte steen aan de voet van een verweerd kruisbeeld of een granieten markeerzuil.
Schijnt de zon overal om je heen, dan kun je tot 100 kilometer ver kijken en op de stafkaart de andere toppen identificeren. Met wat geluk zie je een raaf, steenarend, vale gier, gems, steenbok, alpenmarmot, alpenkraai of alpenkauw. In 2019 had ik echt mazzel toen ik vlak bij de Monte Perdido in het Nationaal Park van Ordessa meer dan een kwartier lang een lammergier kon observeren, een van de grootste en zeldzaamste roofvogels in Europa. De ‘quebrantauesos’ of bottenbreker is een enorm en wonderlijk dier dat zich qua voeding heeft gespecialiseerd in de zwaardere botten van karkassen die andere aaseters niet stuk krijgen. De lammergier grijpt zo’n bot van een schaap of berggeit beet met zijn gigasnavel, vliegt er mee naar de zon en laat het dan van grote hoogte op een rots vallen, zodat het in gruzelementen uiteenspat en hij zich tegoed kan doen aan het voedzame beenmerg.
Ben je boven de wolken, dan kijk je neer op een deinend deken dat je van de rest van de wereld afschermt. Soms zie je hoe honderden meters lager hele wolkentreinen tussen de toppen zwemmen, in een ijle stilte die enkel door de wind wordt doorbroken. Dat zijn de momenten dat ik mijn afkeer van godsdienst doodjammer vind.
Maar ook als je zelf in de wolken zit en niet verder kunt kijken dan je zweetsokken, dan nog is het intens genieten op een top en het feit dat je er toch maar weer bent geraakt, al gebiedt het klimmersverstand dan onverwijld lagere oorden op te zoeken. In de Picos zijn we bijna verdwaald toen een zonnig gestarte bergwandeling vlakbij ons doel plots en zonder ernstig voorteken ontaardde in een zondvloed van ijsregen en rukwind waarin we amper overeind konden blijven. Mijn vrouw en ik hebben toen extra steenmannetjes geplaatst om het toekomstige avonturiers wat makkelijker te maken. Dat was een van de weinige keren dat ik in paniek sloeg, omdat er kinderen bij waren, die hun lot blindelings aan mij hadden toevertrouwd, ook letterlijk. Ik erger me altijd blauw wanneer ik volwassenen met kinderen op plastic sandalen en zonder regenjassen of proviand diep in de middag nog aan een beklimming in het hooggebergte zie beginnen. Waanzin. Zonder goede voorbereiding of degelijke uitrusting kan elke bergtocht in geen tijd uitdraaien op een survivalsituatie. Een clear blue sky aan de start zegt niks, doordat je horizon op geringe hoogte beperkt wordt en je eventueel slecht weer niet kunt zien aankomen. De dag dat ik met mijn gezin zelf in zo’n impasse was geraakt, is nog iets wat ik nooit zal vergeten.
Ik hoef je intussen niet meer duidelijk te maken dat bergsport mijn sport bij uitstek is, ook omdat het een heel complete vorm van lichaamsbeweging is, die zowel je spierkracht als uithouding traint, met als bonus de bovenaardse schoonheid van de landschappen die je bedwingt. Je kunt deze sport overigens tot hoge leeftijd blijven beoefenen, zolang je je tempo maar aanpast. Bergop heb ik al lang niet meer de luxe om te twijfelen tussen enerzijds grote en trage passen of anderzijds kleine en snelle – het zijn nu meestal sowieso kleine en trage pasjes geworden, maar eenmaal boven blijft de beloning zelfs voor een ketter als ik een godsgeschenk.
Mocht de lezer zich nog afvragen wat Boba betekent, wel dat ben ik pas jaren na mijn toetreding tot de Alpenclub te weten gekomen tijdens een redactievergadering. Groot was mijn teleurstelling toen ik vernam dat Boba niet de naam van een of andere Italiaanse alp of een Nepalese achtduizender is, maar de afkorting van Berg Op, Berg Af. Vermoedelijk dankt het tijdschrift zijn naam aan het welbekende zuurstofgebrek op grote hoogte.