Training
Veelzijdige ontwikkeling vs. vroegtijdige specialisatie
Sporter Sportprofessional Artikel Training TrainingSporten is ook voor kinderen ontzettend gezond en heeft een positieve invloed op hun ontwikkeling en op een gezonde, actieve levensstijl in de toekomst. Maar hoe moet de sportparticipatie van kinderen juist ingevuld worden? Beginnen ze best met het uitvoeren van verschillende sporten om er dan later één te kiezen of is het beter om kinderen zo snel mogelijk te specialiseren in één sport?
Motorische competentie als sleutel voor een gezonde, actieve levensstijl
Het stimuleren van kinderen om te bewegen vanaf zeer jonge leeftijd is van essentieel belang in het bekomen van een gezonde levensstijl op volwassen leeftijd. Waar ‘bewegen’ bij jonge kinderen ook kan aangeboden worden in de dagdagelijkse leefomgeving (school, vrije tijd) van het kind, wordt hiervoor zeer vaak beroep gedaan op sportclubs en andere ‘externe’ organisaties (speelpleinwerking, sportkampen, organisaties Sport Vlaanderen, …). Het aanbieden van de fundamentele motorische vaardigheden (zoals springen, gooien, vangen en lopen) vanaf zeer jonge leeftijd (3-5 jaar) is van cruciaal belang om de motorisch competentie te ontwikkelen. Het is herhaaldelijk aangetoond dat de motorische competentie een sterk positief verband vertoont met gezondheidsgerelateerde fitheid enerzijds en de mate van fysieke activiteit bij kinderen anderzijds. Op deze manier zullen kinderen met een hoge motorische competentie een lager risico hebben op het ontwikkelen van obesitas. Bovendien wordt deze relatie doorgetrokken tot op volwassen leeftijd en is de motorische competentie bijgevolg een voorspeller van levensstijl op latere leeftijd, voor wat betreft fysieke activiteit en gezondheidsgerelateerde fitheid (incl. lichaamsgewicht). Het is dan ook van primordiaal belang dat kinderen reeds op jonge leeftijd in de ‘positive spiral of engagement’ gebracht worden, zoals hieronder voorgesteld in het schema van Stodden et al. (2008) (figuur 1).
Figuur 1. 'Spiral of engagement': hierin wordt weergegeven hoe motorische competentie de fysieke activiteit, gezond gewicht en fitheid zowel op een positieve als op een negatieve manier kan beïnvloeden (Stodden et al., 2008).
Dit is dan ook de insteek geweest voor het opstarten van het Multimove-project waarin kinderen tussen 3 en 8 jaar op een speelse manier in contact komen met 12 verschillende bewegingsvaardigheden. Op die manier wordt de ontwikkeling van de motorische competentie sterk gestimuleerd wat tevens een positieve impact heeft op sportparticipatie bij kinderen en in brede context op het ontwikkelen van een gezonde levensstijl. Recentelijk echter (i.e., het laatste decennium) worden reeds in vele sportclubs initiatielessen op zeer jonge leeftijd (5-6 jaar) aangeboden. Om de algemene ontwikkeling van de motorische competentie van kinderen te stimuleren is het belangrijk dat deze initiatielessen naast de sportspecifieke vaardigheden ook de algemene bewegingsvaardigheden aanspreken. Deze sportspecifieke initiatielessen sluiten aan bij de groeiende tendens dat een groter aantal kinderen reeds op jonge leeftijd intensiever gaan trainen in functie van een bepaalde sport en sluit aan bij de visie binnen de topsport dat het hoogste prestatieniveau alleen kan bereikt worden wanneer op jonge leeftijd met intensieve training gestart wordt. De vraag dient gesteld te worden of vroegtijdige specialisatie mogelijk een impact kan hebben op de fysiologische, psychologische en sociale ontwikkeling van het kind.
Figuur 2. Multimove
De weg naar topsportprestatie en/of blijvende sportparticipatie
Coté et al. (2009) stellen een ‘Ontwikkelingsmodel voor de sportparticipatie’ (figuur 2) voor dat een goede sturing mogelijk maakt bij het ontwikkelen van sport- en trainingsprogramma’s voor kinderen. In dit model worden richtlijnen gegeven over hoe de sportparticipatie bij kinderen/jongeren kan ingevuld worden en ook worden er verschillende wegen beschreven die kunnen leiden tot het hoogst mogelijke individuele prestatieniveau. Dit kan gaan via vroegtijdige specialisatie of veelzijdige ontwikkeling (of een mengvorm) en dit zal sterk afhangen van het kind zelf (o.a., biologische maturiteit) en de sportdiscipline waarbinnen de jongere zijn hoogste prestatieniveau wil bereiken.
Vanuit deze sportspecifieke benadering (Coté et al. 2009), in functie van het verwerven van een specifieke expertise in een sportdiscipline, kunnen drie verschillende trainingsfases onderscheiden worden.
Fase 1: Veelzijdige psychomotorische basisontwikkeling
In deze eerste fase, ook wel de ‘sampling’ fase genoemd, dient een veelzijdige psychomotorische ontwikkeling nagestreefd te worden door middel van het opdoen van bewegingservaringen via het beoefenen van verschillende sporten. De betrokkenheid van het kind is in deze fase veelal ongestructureerd en deze fase heeft dan ook als doel de plezierbeleving te maximaliseren. Door verschillende sporten te beoefenen komen verschillende bewegingsvaardigheden aan bod waardoor de motorische competentie gestimuleerd blijft worden. Gezien deze fase voorkomt op jonge leeftijd waar de hersenen gekenmerkt worden door een grote plasticiteit, is dit een zeer geschikte fase om het bewegingscurriculum van het kind te ontwikkelen. Deze eerste fase neemt klassiek in een 5-tal jaar in beslag en situeert zich in de leeftijdsgroep van 6-12 jaar.
Fase 2: Sportspecifieke specialisatie
In deze ‘specialisatiefase’ zal het proeven en beoefenen van verschillende sporten afnemen ten voordele van een meer doorgedreven training in de uiteindelijk gekozen sport. Het opdoen van meer sportspecifieke bewegingservaring vervult in deze fase dan ook een belangrijke rol, waarbij technisch vaardigheden geoptimaliseerd worden en gestart wordt met wedstrijdtraining. De trainingen hoeven zich niet te beperken tot één sportdiscipline maar ook complementaire sporten worden aangeleerd omdat deze de prestatie in de geselecteerde sport ten goede kunnen komen.
Fase 3: Optimalisatie + maximale aanwending specifieke trainingsvormen
Tijdens deze zogenaamde ‘investeringsfase’ zal de jonge sporter zich toeleggen op het bereiken van een hoog niveau door middel van uiterst gestructureerde en intensieve sportspecifieke training. De overgang van fase 2 naar fase 3 verloopt vloeiend en is zeer moeilijk met leeftijdsgrenzen aan te duiden. Meestal schommelt de beginleeftijd tussen 14 en 18 jaar, afhankelijk van individuele factoren en het specifieke karakter van de sport. In deze fase zullen prestatiebepalende technische en fysieke basiseigenschappen systematisch ontwikkeld worden, zal de trainingsomvang en – intensiteit sterk toenemen, net als het aantal wedstrijden waaraan deelgenomen wordt.
Waar in het verleden de Theory of Deliberate Practice (Ericsson 1993) stelde dat 10 000 uur gespecialiseerde trainingsarbeid noodzakelijk was om te komen tot elite niveau binnen een bepaalde vaardigheid, en dus inherent vroegtijdige specialisatie impliceerde, stelt het Ontwikkelingsmodel voor de sportparticipatie dat topsportprestatie evenzeer kunnen bereikt worden door een veelzijdige ontwikkeling (i.e. diversificatie) op jonge leeftijd. Enkel in de zogenaamde vroeg-specialisatiesporten, waar de topprestatie geleverd moet worden op de leeftijd tussen 14 en 20 jaar (bijv. gymnastiek en kunstschaatsen bij de dames), is het belangrijk om de samplingfase (fase 1) in te korten of over te slaan en dus reeds op jonge leeftijd te starten met gespecialiseerde training. In de mid- en laat-specialisatiesporten zal een diversificatie op jonge leeftijd absoluut niet limiterend werken voor het bereiken van de het hoogste mogelijke individuele prestatieniveau. Bovendien is het aangetoond dat vroegtijdige specialisatie in dergelijke sporten resulteert in een lagere plezierbeleving tijdens het sporten, een hogere drop-out en een hogere incidentie van burn-out en blessures, door de eenzijdige belasting. Bovendien zal de brede basis aan motorische en cognitieve ervaringen van kinderen vanuit de sampling fase getransfereerd kunnen worden naar de primaire sport en daar ook een positieve impact hebben.
Figuur 2. Het ontwikkelingsmodel voor de sportparticipatie (Coté et al., 2009).
Naast het vrijwaren van het bereiken van het niveau van de topsportbeoefening, zal een uitgebreide samplingfase (fase 1) een aantal positieve effecten hebben op algemene ontwikkeling van de jongere. Dit is zeker een even belangrijk gegeven aangezien > 99% van de sportende kinderen/jongeren niet in de topsport terecht komen. Zo zal een vroege diversificatie aanleiding geven tot een bestendige sportparticipatie zowel op competitief maar zeker op recreatief niveau. Daarnaast zal het kind in aanraking komen met verschillende omgevingen en veel sportieve ervaringen opdoen. Het omgaan met verlies, respecteren van fairplay, omgaan met ploeggenoten, leidinggevenden, etc. zal de sociale ontwikkeling stimuleren.
De inhoud van het trainingsprogramma van kinderen/jongeren dient sterk afgestemd te worden op de algemene ontwikkelingskenmerken binnen een bepaalde leeftijdscategorie en op de individuele maturiteitsstatus van het individu. In dit opzicht benadrukken Stratton et al. (2004) het bestaan van ‘Windows of Opportunity’ of fases van verhoogde trainbaarheid voor de psychomotorische en coördinatieve vaardigheden, fysieke basiseigenschappen, en affectief-cognitieve eigenschappen (figuur 3 en 4). Opvallend hierbij is dat de leeftijdscategorie 6 tot 12 jaar de meest geschikte leeftijd is om eigenschappen te ontwikkelen die voornamelijk afhankelijk zijn van adaptaties in neuromusculair systeem (coördinatie, techniek, snelheid). Fysieke basiseigenschappen zoals kracht en uithouding zijn beter trainbaar in een latere leeftijdscategorie (> 12 jaar). Of er effectief dergelijke ‘Windows of Opportunity’ bestaan werd recentelijk door de British Association of Exercise Sciences (BASES) in vraag gesteld. Vanuit een recente opinie wordt vooral sterk de nadruk gelegd op variatie in het trainingsprogramma alsook op de sterke inhoudelijke ontwikkeling van het programma.
Concrete richtlijnen op basis van het Ontwikkelingsmodel voor de sportparticipatie
Het Ontwikkelingsmodel voor de sportparticipatie heeft een aantal implicaties die van belang kunnen zijn naar sportende kinderen, ouders die hun kinderen willen stimuleren om te sporten, en sportclubs in functie van ontwikkeling van jonge sporters naar topsport of blijvende recreatieve sportparticipatie.
1. Kinderen meerdere sporten laten doen: verschillende types
De sampling fase is van essentieel belang voor de brede psychomotorische ontwikkeling van kinderen. Het is aangewezen kinderen van 6-12 jaar verschillende sporten te laten uitvoeren eerder dan te focussen op zeer veel uren in één specifieke sport. Idealiter wordt gekozen uit sporten met een verschillend profiel: balsport-uithoudingssport-terugslagsport-ritmische sport-… om de motorische competentie van het kind zo breed mogelijk te ontwikkelen.
2. Oppikken van jonge, getalenteerde spelers
Rekening houden met het gegeven dat het enkel in de vroegspecialisatiesporten als gymnastiek, zwemmen (bij de meisjes) en dans nodig is om reeds op jonge leeftijd echt gestructureerde training te ondergaan, kan de vraag gesteld worden in welke mate het zin heeft dat jeugdploegen gelinkt aan eliteclubs reeds spelers gaan scouten op zeer jonge leeftijd. Het is evident dat kinderen die op de leeftijd van 6-8 jaar meer uren spenderen aan het beoefenen van 1 sport op dat moment beter kunnen presteren dan kinderen die meerdere sporten beoefenen en slecht 1-2u de specifieke sport. Echter zal het leggen van de brede basis door het beoefenen van meerdere sporten een zeer positieve impact hebben op de prestatie op latere leeftijd (wanneer effectief de specialisatiefase start).
3. Differentiatie van spelers i.f.v. posities
Het geven van een vaste positie in de ploeg in teamsporten dient uitgesteld te worden tot op de leeftijd 13-14 jaar (en misschien zelfs later). Veel kinderen worden reeds vanaf zeer jonge leeftijd spits, flankspeler, doelman, … en komen de rest van hun sportcarrière niet meer van deze positie los. De selectie gebeurt eveneens zeer vaak op de leeftijd van 12 jaar waarbij de trainer een beoordeling velt op basis van antropometrische en fysieke karakteristieken. Jongeren die vroegrijp zijn en dus op deze leeftijd reeds een uitgesproken gestalte hebben zullen eerder doelman of centrale verdediger worden, terwijl laatrijpe spelers eerder op de flank of in de spits geplaatst worden. De positiespecifieke differentiatie op deze leeftijd is echter geen goed idee omdat de laatrijpe kinderen deze achterstand zullen inhalen. Bij het selecteren van de positie op basis van fysieke eigenschappen dient rekening gehouden te worden met factoren als maturiteit.